[vc_row padding_top=”0″ padding_bottom=”15″][vc_column][vc_column_text]Titel boek: Werken in de geest van de Omgevingswet. Bedoeling en wettekst in een veranderende tijd.
Auteurs: Mr. Trees van der Schoot m.m.v. Drs. Gerwin Gaby
Het boek ‘Werken in de geest van de Omgevingswet’ opent met een citaat van Albert Einstein: ‘If you always do what you always did, you will always get what you always got’. Een passender citaat voor een boek over de Omgevingswet is er haast niet. Het geeft kernachtig weer dat de Omgevingswet over veel meer gaat dan regels. Over het oplossen van maatschappelijke opgaves, maatwerk, organisaties, cultuur en gedrag. Bij de behandeling van de Omgevingswet in de Tweede Kamer zei destijds verantwoordelijk minister Schultz al dat maar 20% van het succes van de Omgevingswet in de regels zit, en 80% in de cultuur. Daarop zou je je wel af kunnen vragen: was die hele wetgevingsoperatie dan wel nodig? Daar kom ik later op terug. Eerst de bespreking van het boek.
Het boek behandelt nagenoeg alle relevante onderwerpen van de Omgevingswet. In het tweede hoofdstuk komen uitvoerig de maatschappelijke opgaven aan de orde, zoals klimaat, natuur, circulaire economie, gezondheid en veiligheid. Dat vind ik erg goed, want voor het realiseren van die opgaven is de Omgevingswet er gekomen. Hoofdstuk 3 behandelt het systeem van de Omgevingswet en hoofdstuk 4 bespreekt de zes kerninstrumenten. Dit hoofdstuk begint met de instrumenten de omgevingsvisie en het programma. Dit zijn instrumenten om beleidskeuzes vast te leggen. Een omgevingsvisie vaststellen is verplicht voor alle overheden met uitzondering van waterschappen. Zo hebben inmiddels veel gemeenten en provincies al een omgevingsvisie en het Rijk heeft de Nationale omgevingsvisie (Novi).
Vervolgens behandelen de auteurs de omgevingsverordening (provincie) en omgevingsplan (gemeente). Met decentrale regels kan het beleid dwingend doorwerken naar burgers en bedrijven. Interessant is de opmerking van de auteurs dat ‘altijd bezien moet worden of regels wel het meest geschikte middel zijn om maatschappelijke doelen te bereiken’. Daar ben ik het helemaal mee eens. Voor mij is het stellen van regels een sluitstuk en geen vertrekpunt. Regels zijn een middel om een doel te bereiken, en nooit een doel op zich. Tot slot bespreekt hoofdstuk 4 de omgevingsvergunning en het projectbesluit. Dit zijn besluiten die zich concreet richten op de uitvoering van projecten.
Een gemis in hoofdstuk 4 is een bespreking van de algemene rijksregels: de vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s). Hierin staan algemene regels over bijvoorbeeld procedures en bevoegd gezag (Omgevingsbesluit), gebouwen en andere bouwwerken (Besluit Bouwwerken leefomgeving), milieubelastende activiteiten (Besluit activiteiten leefomgeving) en het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dat bevat bijvoorbeeld regels over het opstellen van een omgevingsplan, maar onder meer ook over de vraag hoe dicht windturbines nabij woningen mogen worden gerealiseerd, of andersom. Gemeenten en andere overheden zijn hieraan gebonden en zullen dus die regels in acht moeten nemen bij de uitvoering van projecten.
Na de bespreking van de instrumenten gaat het in hoofdstuk 5 over omgevingswaarden. Hiermee kan bijvoorbeeld een gemeente de gewenste kwaliteit van de fysieke leefomgeving vastleggen. In hoofdstuk 6 beschrijft het boek een andere aanpak van gebiedsontwikkeling. Ook financiële instrumenten en grondpolitiek komen aan de orde. Opvallend is dat er nog de nodige aandacht voor organische gebiedsontwikkeling en uitnodigingsplanologie is. Dit zijn vormen van gebiedsontwikkeling waarbij de overheid het initiatief vooral aan anderen overlaat. Tijdens de economische crisis was hier wel behoefte aan. Maar ik vraag me af of dit in deze tijd van woningnood nog aan de orde is.
Hoofdstuk 7 gaat dieper in op de paradigmawisseling en de cultuurverandering die de Omgevingswet beoogt te bereiken. Het hoofdstuk gaat onder andere over maatwerk, decentrale afwegingsruimte en van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’. Dat klinkt mooi, iedereen staat erachter maar de praktijk van het doen blijkt weerbarstig. Het zijn uiteindelijk de mensen en de organisaties die van de Omgevingswet een succes kunnen maken. De Omgevingswet dwingt daar niet toe – hoewel de auteurs anders beweren – maar nodigt er wel toe uit. Zo dragen de (niet gestelde) regels bij aan een ‘ja, mits’-benadering. Dat is uiteindelijk de kracht van de 20% en dus de noodzaak voor deze wetgevingsoperatie.
Voor wie is het boek geschreven?
De nadruk ligt op medewerkers van overheden die de instrumenten, bijvoorbeeld een omgevingsvisie of een omgevingsplan opstellen of een omgevingsvergunning afgeven. Het boek richt zich minder op de projectmanager die maatschappelijke opgaven moet realiseren, zoals woningbouw, de aanleg van infrastructuur, een dijkversterking of de aanleg van een warmtenet. Projectmanagers kijken vanuit projectdoelen naar wet- en regelgeving en zullen zich afvragen: hoe kan de wet- en regelgeving mij helpen om die doelen te realiseren en waar vormen die een belemmering? Het zou een toegevoegde waarde hebben als de auteurs ook vanuit dit perspectief de Omgevingswet hadden behandeld. Dus niet alleen vanuit de instrumenten maar ook vanuit de opgaven.
Een voorbeeld: stel een projectmanager heeft als doel een circulaire gebiedsontwikkeling te realiseren, met welke instrumenten en regels krijgt hij of zij dan te maken? De gehanteerde insteek van auteurs is begrijpelijk, omdat de wetgeving ook instrumenteel is opgesteld. Of dat behulpzaam is, zal in de praktijk moeten blijken.
Voor wie zich bezighoudt met projecten in de fysieke leefomgeving én in hoofdlijnen goede kennis en inzicht van het systeem van de Omgevingswet wil krijgen, is dit boek een aanrader. Het is lekker vlot en duidelijk geschreven, mooi vormgegeven en aantrekkelijk om te lezen. Praktisch, met voorbeelden en tips. Of het boek ook een praktisch hulpmiddel tot een ‘prettige cultuurverandering’ is, zoals auteurs op de achterflap schrijven, zal moeten blijken. Veranderen is meer dan kunnen veranderen, het is vooral willen veranderen: van sectoraal naar integraal denken. Ook dat is een opgave, wellicht een nog grotere opgave dan de maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving.
Een bijdrage van
Erik Visser is juridisch beleidsadviseur bij AT Osborne. Hij werkt voor de Rijksoverheid aan het voorbereiden en schrijven van wet- en regelgeving voor grote opgaven op het gebied van bijvoorbeeld de energietransitie en toekomstbestendige mobiliteit. Ook heeft hij diverse jaren voor het programma Omgevingswet van het Ministerie van Binnenlandse zaken gewerkt. Daarnaast helpt hij lokale overheden mee om kansen van wet- en regelgeving te benutten voor het realiseren van hun duurzame ambities, zoals circulaire gebiedsontwikkeling.[/vc_column_text][kleo_social_share][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/2″][vc_single_image image=”23760″ img_size=”large” onclick=”custom_link” img_link_target=”_blank” link=”https://connect.ipma.nl/local/pages/?id=186″][/vc_column][vc_column width=”1/2″][vc_single_image image=”21123″ img_size=”large” onclick=”custom_link” img_link_target=”_blank” link=”https://www.hdmwp-demo.nl/de-waarde-van-lid-zijn/”][/vc_column][/vc_row][vc_row padding_top=”0″][vc_column][vc_posts_grid loop=”size:12|order_by:date|post_type:post|categories:717″][/vc_column][/vc_row]